De stad was groot en rustig. Alles leek onder controle. De mensen en alle andere wezens die een beroep kunnen uitoefenen hadden hun dagelijkse bezigheden, en zo was ook Noël Marcor op weg naar zijn werk. Hij onderhoudt een energiegenerator, waarmee hij de stad helpt draaiende te houden. Maar deze dag was het niet rustig. Aan zijn linkerhand stond een groot gebouw in brand. Korte tijd later wist de man wie het gebouw in brand hadden gestoken. Het bleek onderdeel te zijn van een ongebruikelijk fenomeen in de stad: Rellen. De meeste relschoppers waren groene wezens, kleiner dan hijzelf en met puntige oren. De massa Gobelins, zoals deze wezens genoemd werden, liep de man onder de voet. Liggend op de grond keek hij in het woeste gezicht van zo'n gobelin, gewapend met een soort massieve regenpijp. Hij besloot te doen alsof hij dood was, in de hoop dat de gobelin hem niet zou slaan met zijn wapen. Noël kwam met de schrik vrij. De relschoppers liepen door, hem achter latend. Zodra ze uit het zicht waren, stond de man weer op en nam de schade op. Aan zijn linkerhand stond het brandende gebouw op instorten. Er lagen meer slachtoffers op de grond. Kennelijk waren die zwaarder toegetakeld, want zij stonden niet meteen op. Noël had geen tijd om zich te bekommeren om de gewonden. Hij moest snel zien of de situatie bij zijn energiegenerator nog onder controle was, of dat er een veel grotere ramp dreigde. Noëls energiecentrale bleek onaangetast te zijn. Hij deed er zijn werk, en had daarna tijd om bij de ordehandhaving van zijn stad verslag te doen van wat hij die ochtend had meegemaakt. De agent probeerde hem gerust te stellen door te pleiten voor een verbod op de door hem beschreven wapens, maar Noël werd daar alleen maar ongerust over. Zo'n verbod zou alleen maar leiden tot meer rellen in plaats van tot een oplossing. Hij kon dus maar beter een ander wapen aanschaffen, want wellicht zijn de volgende relschoppers niet zo genadig voor hem. Op de volgende morgen ging Noël Marcor nog even langs het politiebureau. De rechercheurs wilden controleren of hij echt geen relschopper was. Noël liep door een kil verlichte gang waar alle kleur was weggenomen. Aan beide weerszijden zag hij mensen zich tegen ramen drukken, om hem te smeken ze te bevrijden. "Ik moet er niet aan denken veroordeeld te worden om ook in zo'n cel weg te moeten kwijnen." Hoewel hij in zichzelf mompelde, kwam er antwoord van het einde van de gang. "De meeste veroordeelden hier hebben daar zelf voor gekozen. Hun alternatief zou zijn om rattenvangers te worden. Zulke straffen zijn niet voor relschoppers, maar meer voor ontvoerders van kinderen. De slimsten daarvan verkiezen de gevangenis boven ratten vangen." Noël moest er niet aan denken. Hij had niets misdaan, en had nog een werkdag voor de boeg. Het verhoor ging niet zoals Noël had verwacht. Ashurel, die hem ondervroeg, liet hem zitten in een comfortabele stoel, terwijl hij zelf aan de andere kant van de kamer stond. Hij vroeg weinig over wat er was gebeurd, maar stelde vooral vragen die leken bedoeld om de verdachte uit te dagen, te provoceren of te beledigen. Noël bleef rustig. Ashurel aanvallen, hoewel dat alleszins mogelijk leek en hij erom vroeg, zou Noël alleen maar langer van zijn werk houden. "Sommigen zouden mij allang al hebben geprobeerd aan te vallen. Maar u bleef rustig bij alle vragen. Nu weet ik zeker dat u onschuldig bent." Noël was niet gerust op de veiligheid van Ashurel, dus ging nog even loeren bij het verhoor van de volgende verdachte. Toen dat een minotaurus bleek te zijn, was hij alleen maar meer geneigd om Ashurel te verdedigen als dat nodig was. En inderdaad ging de minotaurus over tot de aanval, waarop Noël zich ook weer liet zien. Hulp in de verdediging had Ashurel niet nodig. Noël was nog niet in de zaal, terwijl de vloer al blauw kleurde met een zwart gat erin op de plek waar de minotaurus zojuist overheen had gerend. Het bleek een valstrik. De achterpoten van de minotaurus werden met draden verbonden aan het gat, en die draden trokken uiteindelijk de hele minotaurus daarin. Daarop keerde de rust weer in de zaal, waarin Noël vol verbazing stond te kijken naar de grijnzende Ashurel. "Deze was duidelijk schuldig, en wordt nu heropgevoed. Ik gebruikte een variant van een standaardmethode om van dissidenten af te komen." De rest van de dag leek normaal te verlopen. Tot Noël op weg naar huis bij de plek kwam waar hij de rel had meegemaakt. Er was daar in stilte een ritueel gaande. Een priesteres strooide paarsroze bloemblaadjes op de weg, terwijl een viertal andere priesters eroverheen liepen met relikwieën in hun handen. "Er zijn hier drie doden gevallen. De priesters denken dat de zielen van deze doden gered moeten worden, en proberen dat met hun ritueel te doen. Zij hopen ooit alle zielen gered te hebben, waarna zij niet meer nodig zijn." Uit deze toelichting van een omstander begreep Noël dat het om die slachtoffers ging die niet zo snel opstonden als hijzelf deed. Hij voelde zich daar een beetje schuldig over, omdat hij ze niet had geholpen. De volgende dag gebeurde er iets bijzonders op de energiecentrale. Eenmaal binnen gekomen zag Noël dat de energie van de centrale tot leven was gekomen, en een enigszins menselijke gedaante had aangenomen. Aanvankelijk leek deze elementaal hem bij te staan in het werk bij de energiecentrale. "Mooi, op deze manier kan de energiecentrale nog zichzelf onderhouden. Misschien kan ik in die tijd wat doen voor de nabestaanden van de slachtoffers." Met deze gedachtegang nam Noël de elementaal mee naar buiten om hem voor te stellen aan de baas van de energiecentrale. Maar tot zijn teleurstelling liet de elementaal zich oplossen in de buitenlucht. Noël voelde dat daar nog narigheid van ging komen, en hij kon er maar beter beducht op zijn. Maar eerst moest hij zonder de hulp van de elementaal zijn werk weer voortzetten. Die avond ging Noël naar het graf van de drie slachtoffers, en beleed hij daar zijn berouw dat hij niet naar hen om keek. Tot zijn verbazing rezen er drie geesten op uit het graf. Voor het aangezicht van elke geest zweefde er een masker. "Zijn jullie de zielen van de slachtoffers?" Een van de geesten pakt het masker in de rechterhand, en maakt zich zo bekend aan Noël Marcor. "Ja. Wij zien dat u berouw hebt over ons. Vreest niet. De stad gaat verloren, maar wij zullen u helpen om ongedeerd weg te komen. Het ritueel van de priesters heeft ons gered, en uw gebed heeft ons opgeroepen. Daardoor zijn wij in staat u te helpen." Op deze woorden vlogen de drie geesten uiteen, Noël weet niet waarheen en waarvoor. Die morgen was het weer onrustig in de stad. Noël ging weer op weg naar zijn werk, toen hij een levende legende aan trof op straat. Een gobelin reed op een wormachtig monster, die een spoor van vernieling zaaide door de stad. Het monster had hem ook gezien, en stoof op hem af om hem te verslinden. Noël wilde vluchten, maar zijn benen waren verstijfd. Hij moest machteloos toezien hoe het monster, gestuurd door de gobelin, zijn bek open sperde. De tanden waren zo groot als zijn handen, en de voortanden waren nog groter. Hij dacht aan de geesten, die hem vertelden dat ze hem hielpen te ontsnappen. Wat gaan zij tegen dit monster doen? Alsof zijn gedachte ze op riepen, kwamen twee van de geesten tevoorschijn, om het gevaar te beteugelen. Een geest nam het op tegen het monster, en de andere ging de gobelin te lijf. Zij wisten te voorkomen dat Noël werd verslonden, al moesten zij zichzelf daarvoor opofferen. De derde geest meldde zich nu ook, om te zien dat die niets meer hoefde te doen. "Dan kan ik u later nog te hulp schieten. Dankzij de priesters die ons twee dagen geleden herdachten hebben de andere twee slachtoffers nu rust, want zij hebben hun taak volbracht." Noël kreeg weer beweging in zijn benen, en kon nu gaan zien of zijn energiecentrale er nog stond. Bij zijn aankomst wist hij niet of hij verbaasd of ontsteld moest zijn. Op de plek waar volgens hem een deel van de energiecentrale moest staan, leek het meer op een tuin waarin nog wat resten puin lagen. Zijn collega's stonden ook verbaasd en bedroefd te kijken. Wat was hier zo snel gebeurd, want gisteren stond hun gebouw er nog gewoon? Noël keek naar de omgeving, en vroeg ook aan onbekende mensen of zij wisten wat er was gebeurd. De meesten waren net zo verrast als zijzelf, maar een enkeling wist iets meer te vertellen. "Ik hoor het hem nog zeggen. "Wanneer de steden en hun relikwieën vergaan, zal alleen de natuur blijven staan." Aanvankelijk besteedde ik geen aandacht aan deze woorden, maar toen ik even later deze richting op keek, zag ik deze ravage. Nu staat er wel meer groen dan toen, maar de magiër die deze woorden zei moet het gedaan hebben." Voor Noël Marcor was het wel duidelijk. De energiecentrale is al verloren, en wat er nog van de stad over blijft, zou snel volgen. Blijven staan treuren had weinig zin. Noël besloot om wat rond te lopen, nadenkend waar hij het eerst heen zou gaan. Naar huis, voordat die ook is vergaan terwijl hij zijn spullen niet heeft kunnen pakken? Toch eerst even melden aan de autoriteiten wat er is gebeurd en wat hij en zijn collega's nu kunnen doen? Hij werd uit zijn gedachten opgeschrikt door een luid gekwaak. Achter zich bleek op een stuk muur een gigantische pad te staan. De pad leek hem niet in de gaten te hebben, en dat hield Noël liever ook zo. Op de rug waren wratten te zien, zo groot gunt Noël ze geen mens. Nu hij er toch over na dacht, sommigen menen er de toekomst in te kunnen zien. Heksen die dat proberen hebben zo'n pad dan als compagnon. Noël zag geen heks in de buurt. Misschien probeerde deze pad te springen naar de zwarte magiër waar de pad bij hoort. Noël hield zich even stil, om de pad te volgen zodra die weer in beweging zou komen. Hij hoopte zo misschien erachter te komen wie de energiecentrale had verwoest. Terwijl Noël nog bezig was om de pad te volgen op weg naar de vermeende magiër, viel zijn oog op een vreemde plant. Het had wat weg van een met mos bedekte boom, maar veel van zijn takken leken meer op klauwen. Toen het in beweging kwam leek het zich ook te gedragen als een beest. Zijn bewegingen hadden ook wat weg van de elementaal die Noël een paar dagen geleden in de lucht zag oplossen. Was dit de narigheid die ervan zou komen? Als het dezelfde elementaal zou zijn als een paar dagen geleden, herkende het Noël Marcor misschien nog. Hij sloop langzaam langs het plant-elementaal-beest, tot die hem op merkte en aan wilde vallen. Noël bleef verstijfd staan. Deze elementaal is dus niet dezelfde. Zijn leven flitste langs Noël voorbij. Hoe hij als kind op groeide in de stad, op school de nuttige dingen leerde, en bij de scouts leerde hij de wereld te verbeteren. Van dat laatste is weinig terecht gekomen nu hij groot is. Plotseling herinnert hij zich dat hij bij de scouts ook leerde hoe weg te vluchten van wezens als deze. Kalm blijven deed hij al. Hij droeg alles wat hij bij zich had. Dus zette hij het op een lopen naar het zuiden. Helaas was dat niet de richting waar de pad heen ging, dus dat spoor is hij kwijt. Maar hij bleef zo in ieder geval in leven. Ontsnapt van het vleesetende gevaar tussen de bomen ging Noël dan maar naar huis. Hij dacht daar even bij te kunnen komen van wat hij vandaag had beleefd, maar niets bleek minder waar. Thuis trof hij een rattenplaag aan. Zij waren overal tussen gekropen en hadden al het voedsel in zijn huis geplunderd. Een rat keek hem aan met rood gloeiende ogen. Noël pakte zijn kromzwaard, die hij na de eerste rellen had aangeschaft, en ging daarmee de ratten te lijf. Hij had nog nauwelijks gevochten, en kon nu mooi oefenen met het hanteren van zijn nieuwe wapen. Het ging hem steeds beter af en hij velde steeds makkelijker de ratten. Toen de nog levende ratten dat door kregen wilden zij hem met z'n allen tegelijk aanvallen. Enkelen zouden Noël zeker kunnen bijten voordat hij ze allemaal velde, ware het niet dat Noël onverwachts hulp kreeg. De derde geest, die bij de legendarische gobelin over was gebleven, hielp Noël door de ratten uit zijn buurt te houden. "Dit waren niet zomaar ratten. Deze ratten zijn de reden dat veel veroordeelden liever wegkwijnen in de gevangenis dan dat zij deze ratten moeten vangen. Een beet is dodelijk, en die heb ik voor u opgevangen. Mijn taak om u te beschermen zit er nu ook op, en ik kan gaan rusten met de twee andere geesten." Noël heeft nu beide opties gezien, wegkwijnen of deze ratten vangen. Hij hoopt nooit deze keuze te hoeven maken. Dat lijkt ook niet meer nodig, want het wordt tijd om zijn ongedeerd gebleven spullen te pakken en de stad te verlaten, voordat die definitief ten onder gaat. Op weg om de stad te verlaten werd Noël nog een keer opgehouden. Hij zag een charismatische man met in zijn linkerhand een grote vlag van de stad, en in zijn rechterhand een vlammend zwaard. Achter hem stond een legertje volgelingen. Met inspirerende woorden, bijgestaan door het gejuich achter hem, wist die man Noël Marcor te overtuigen om zich aan te sluiten bij zijn verzet tegen de val van de stad. Noël was meer opgezweept door deze man, dan dat hij was gewaarschuwd door de geesten dat de stad ten onder zou gaan. Bij gevechtstrainingen van zijn nieuwe verzetsleger kwam Noël een oude bekende tegen: Zijn sparringpartner bleek de gobelin te zijn die hem eerder, gewapend met de inmiddels verboden wapen van de eerste rellen, nog onder de voet had gelopen. Toen de gobelin hem ook herkende, beseffende dat Noël Marcor nog niet dood bleek te zijn, begon die als een razende Noël in elkaar te slaan met zijn wapen, tot hij van Noël af werd gehouden door de trainer. "Zo is het wel welletjes. Of moet je nog een keer heropgevoed worden?" - "Heropgevoed? Bedoel je dat deze gobelin ook in een val van Ashurel is gelopen?" Terwijl de gobelin tot rust werd gemaand door de trainer, was Noël blij verbaasd te horen dat je het zo snel al na kan vertellen als je in zo'n val bent gelopen. De trainer richtte zich nu tot Noël. "Hij is en blijft een gobelin vol razernij, maar het blijkt dat de meeste relschoppers zich gewoon verveelden en zin hadden in een verzetje, zodat ze wat te beleven hadden. De man bij wie wij ons hebben aangesloten staat als model voor een vechter, en met zo'n modelfiguur kan de agressie van de relschoppers in goede banen worden geleid. Zo kan deze gobelin tijdens een training even zijn agressie laten gaan. Nu dat is gebeurd heb ik kunnen zien waarin jij nog kan verbeteren, en dan is het klusje snel geklaard." Noël vorderde snel, en al na een paar dagen kon hij zich goed weren tegen de agressie van zijn sparringpartners. Hij kon nu goed overweg met zijn aangeschafte kromzwaard, en was razendsnel klaargestoomd om zich bij de gevechten van het verzetsleger te voegen. Al snel dacht Noël dat hij zijn gevechtskunsten moest gaan gebruiken. Er was namelijk een man in gevecht met een beest, die iets groter was dan de pad die Noël had proberen te volgen, maar kleiner dan het plant-elementaal-beest waar hij vervolgens van weg vluchtte. Hij snelde naar de man toe die door het beest aangevallen werd. Want met z'n tweeën moest het wel lukken. De man versloeg het beest al in zijn eentje, voordat Noël kon helpen. "Ik geloof dat ik al niet meer hoef te helpen. Maar u zou een goede versterking zijn voor het leger die zich verzet tegen de ondergang van de stad." Helaas, Noël heeft niet zoveel charisma als zijn verzetsleider, en in plaats van zich bij het leger aan te sluiten, toonde de man een wit oplichtende bol. "De bonte verzameling in jouw verzetsleger laat ik voor wat het is. Ik blijf liever trouw aan mijn eigen bron van krachten. Slechts weinig stervelingen kunnen gebruik maken van deze betrouwbare bron." - "Bedoelt u de krachten van degenen die in de cellen in het politiebureau wegkwijnen?" Uit de stem van de man herkende Noël een van de mensen die hij op het politiebureau had gesproken. De veroordeelden lijden er kennelijk onder dat deze man krachten van hen af tapt. "Inderdaad. Alleen bevinden zij zich niet in het politiebureau, maar zijn ze verbannen buiten de stad. Zij weten dat hun krachten via de spiegels in het politiebureau verdwijnen, en hopen ooit zelf ook door die verbinding terug te keren in de stad. Als ik hun krachten niet had kunnen gebruiken, zou het beest mij verslonden hebben." Op een later moment zag Noël opnieuw zo'n beest. Deze keer was niemand er nog mee in gevecht, maar het beest had hem ook al gezien en zou hem zo gaan aanvallen. Noël besloot dus om alvast te vluchten, in de hoop op tijd bij anderen van zijn leger aan te komen zodat zij samen tegen het beest konden vechten. De kans daarop was niet groot. Na afloop van een dag bij het leger ging iedereen naar zijn of haar eigen huis, en het zou gelukkige toeval zijn als Noël een makker tegen kwam. De kans was veel groter dat hij in plaats daarvan een weerloze bewoner van de stad aan trof, en dat het beest vervolgens twee mensen zou verslinden in plaats van één. Hij kon dus beter tegen het beest gaan vechten om zijn leven te offeren voor de bescherming van de stad. Of kon hij dit zelfs overleven? Noël verzamelde moed met allerlei gedachten waarom hij het gevecht kon winnen. Toen hij nog ongetraind was, kon een veel kleinere gobelin hem aan als die gobelin maar razend genoeg was. Noël kon dus nu ook gaan razen, want het beest heeft ook geen gevechtstraining gehad. Hij heeft al eerder oog in oog gestaan met een groot beest. Verstijft van angst zag hij destijds toe hoe twee geesten het beest af konden stoppen. Met de training die Noël genoten heeft moest hem dat nu in zijn eentje wel lukken, al zag dit beest er iets minder kwetsbaar uit. De geesten offerden zich op om Noël te doen overleven. Hij mocht ze dan niet teleur stellen door te sneuvelen, en kon dus maar beter vechten tot de laatste snik. Hij hoopte genoeg moed verzameld te hebben toen het beest hem had bereikt. Terwijl het beest op hem af rende, hield Noël zijn kromzwaard achter zijn hoofd om op het juiste moment toe te slaan. De eerste slag was nog niet dodelijk. Als een razende begon hij op het beest in te hakken. Het beest bood hardnekkig tegenstand, en het werd een zwaar gevecht. Uiteindelijk leek de man het te moeten begeven, en werd hij van het beest afgeslagen. Liggend op de grond zag hij het beest toesnellen om de genadeklap uit de delen. Met een laatste krachtsinspanning stak Noël nog eenmaal zijn kromzwaard vooruit. Het beest sloeg er met een voorpoot recht in, zodat die er niet meer op kon staan. Mank lopend was het beest niet meer in staat om Noël te vellen. Hij zag de kansen keren. Toen hij weer een beetje op krachten was gekomen, trok hij het zwaard uit de poot van het beest, om nog een paar keer het beest in zijn kromzwaard te laten lopen, met andere poten. Uiteindelijk viel het beest om. Noël trof het nog voor een laatste keer in de hartstreek. Hij had het beest geveld! Vermoeid liep Noël naar huis, zich af vragend waar deze beesten vandaan kwamen. Na een goede nachtrust kwam hij weer bij het leger, of wat er nog van over was. Sommige mannen hadden ook met zo'n beest gevochten, en wisten te ontkomen of beter. En kennelijk waren sommigen ook minder gelukkig in een ontmoeting met zo'n beest, want en ontbraken wat makkers. De hele stad leek er last van te hebben. Of iemand stuurt de beesten actief op het verzetsleger af. Het verzetsleger moest en zou deze dag het antwoord vinden, en hopelijk uitschakelen, voordat iedereen eraan was gegaan. Zij trokken gezamenlijk op in de hoop de magiër te vinden die volgens Noël hier verantwoordelijk voor was – en ook verantwoordelijk zou zijn voor de verwoesting van de energiecentrale – en de aanvallen van deze beesten af te kunnen slaan als groep om verder te trekken. Het afslaan van deze beesten lukte in ieder geval, maar de vermeende magiër had nog wat in petto voor ze. De groep liep door een bos. Waren deze bomen nieuw gegroeid sinds de laatste dagen, en heeft de magiër ook hier toegeslagen? Of was dit bos er al langer, als een park in de stad? Niemand had tijd om erover na te denken, want ze hoorden monsterlijke geluiden komen en liepen daar naartoe. Dichtbij aangekomen beseften ze pas dat wat zij eerder aanzagen voor boomstammen, poten van het monster bleken te zijn. Die poten waren zo dik als bomen, en het monster zelf komt bijna zo hoog als de bomen. Maar zijn bek was nog naar de grond gericht, en met iets wat wel heel sterk op een hand leek, was het monster een boom van de grond aan het plukken. Zij hadden een plan nodig om dit te vellen. Geïnspireerd op hoe Noël een beest had verslagen, zouden zij dit monster met zijn vele poten laten trappen in ter plekke gemaakte wapens, die net zo scherp uit staken de scherpe punten van het pantser van het monster. Want geen zwaard of ander wapen kon door zo'n pantser heen. Om het monster in deze vallen te laten trappen zouden enkele gobelins moeten proberen het monster te gaan berijden, zoals Noël iemand al eerder had zien doen. De gobelins klommen in bomen en zouden van daaruit op de rug van het monster proberen te springen. Maar bij de eerste sprong bleek dat niet te lukken. Het monster merkte de springende gobelin op, en ving het op in de bek op een manier zoals het monster kennelijk wel vaker vogels uit de lucht plukt. Maar dit bracht ze wel op een ander idee. De gobelin die in de bek was gesprongen hield zich nog een tijdje vast aan de tong, en ontdekte zo dat daar de zwakke plek van het monster lag. In zijn eentje kon hij niet genoeg voor elkaar krijgen, maar als het hele leger zich erop stortte, konden zij misschien het monster van binnenuit vellen. Bovendien zou de magiër denken dat het leger erdoor is opgegeten, en is de verrassing des te groter als ze toch voor hem komen te staan. De voormalige relschoppers onder de verzetsstrijders herkenden in het monster hun honger naar avontuur. Zij probeerden door de keel te glippen om het brein van het monster te bereiken, in de hoop bij de ziel van het monster te komen. Misschien was dat een ziel van een andere wereld, eentje met meer avontuur. Noël begreep niet hoe dat zou kunnen, maar sommige magische taferelen die hij gezien begreep hij ook niet, en toch werkte die magie. Het monster merkte dat deze levende maaltijd toch behoorlijk begon te irriteren. Het begon te rennen en bulderde door alles heen. Als er een boom of huis in de weg stond, hapte het monster erin in de hoop de indringers te kunnen verpletteren. Noël zag hierdoor vele kameraden sneuvelen, maar de overigen, waaronder hijzelf, konden van het extra opgeslokte materiaal nieuwe grote wapens maken die de bek meer konden beschadigen. Voor Noël voelde dit als een race tussen hen en het monster om wie het meeste schade kon doen voor zelf uitgeschakeld te worden. Uiteindelijk vond Noël het juiste wapen tegen het monster: ratten! Het monster had gebeten in een huis waar een rattenplaag heerste. De ratten herkende hij nog van de plaag in zijn eigen huis, en Noël wist dat ze dodelijke beten hadden. "Laat de ratten het monster maar bijten! Hopelijk sterft hij aan hun gif!" Veel reactie kreeg hij niet. Geen van zijn kameraden leken nog te bewegen. Dit leek ook de razernij van het monster te stoppen. Die ging er rustig bij liggen, want kon nu eindelijk gaan verteren wat er in de bek was gekomen. Noël sprong gauw eruit voordat de bek zich sloot, en hoopte dat anderen ook konden ontsnappen. Dat lukte niet, maar enkelen wisten nog te ontsnappen via de neusgaten. Even later bewoog het monster helemaal niet meer. Noël probeerde de bek te openen om anderen eruit te laten, maar die was te zwaar voor hem. De ontsnapte gobelins hakten in de neus om grotere gaten te maken, zodat anderen alsnog konden ontsnappen. Zij wisten zo nog enkelen te redden, en zagen dat de legerleider zich had opgeofferd. De gobelins verlieten daarop het verzetsleger, of wat er nog van over was, en gingen weer hun eigen weg. En Noël ontfermde zich over zijn overige kameraden die nog uit het monster te slepen waren. In het monster zelf was helemaal geen weerstand meer te bespeuren tegen het hakwerk van de gobelins en wat Noël later deed. Hij weet niet zeker of het hun eigen werk is, of dat van de ratten, maar ondanks zware verliezen aan hun zijde hadden zij het monster weten te vellen. De stad heeft ook moeten lijden onder hun gevecht met het monster. Geen huis stond meer overeind, zo hevig was het monster tekeer gegaan. Dus als de vermeende magiër in de buurt was, zal die wel bedolven zijn onder het puin van een huis, of vertrapt of opgegeten door het monster. Noël besloot om de stad definitief te verlaten. Alle gebouwen waren ingestort bij het gevecht, dus er was weinig meer over van de stad om te beschermen. De ondergang van de stad was compleet, en Noël heeft het niet kunnen voorkomen, zoals de drie geesten hadden voorgezegd. Maar hij had er nog alles aan gedaan om dat te voorkomen, of om in ieder geval de voormalige bewoners te beschermen. Hij keerde nog eenmaal terug naar de plek waar eens de stad stond, om te kijken hoe het erbij lag. Hij hoopte nog even dat mensen de stad weer probeerden op te bouwen vanuit het puin, maar die hoop bleek ijdel. Er is geen spoor meer over van dat er ooit beschaving is geweest. Het gebied is nu dicht begroeid met bomen, en de zon heeft moeite om er doorheen te schijnen. Of toch? Noël zag een beest lopen, van het soort die hij herkende van de laatste dagen in de stad. Hij had zelf met een soortgenoot gevochten, en ook andere mensen werden erdoor aangevallen. Dat leek nu niet nodig meer. Noël was niet bang, want weet hoe zo'n beest te verslaan. En hij hoeft niemand te beschermen; want bevindt zich nu op wild terrein. Het beest laat hem nu ook met rust. Er is geen reden meer om mensen aan te vallen. En als er al een magiër is geweest die verantwoordelijk is voor de ondergang van de stad en die deze beesten heeft opgeroepen, dan is hij of zij geslaagd in die opzet, en er zelf ook bij gevallen. Noël Marcor laat het bos waarin hij ooit gewoond heeft, toen het nog een stad was, achter zich en vestigt zich op een nieuwe locatie. Hopelijk gebeuren daar geen incidenten die aanleiding geven tot het verbieden van een kromzwaard.
|